Redactie Muziek.nl | Achtergrondartikelen | 30 november 2009

Interview: Gijsbert Kamer.

Vijfenveertig van de vijfenzestig jaar die het leven van Boudewijn de Groot tot nu toe telt, maakt hij platen. Generaties popliefhebbers zijn met zijn liedjes opgegroeid en sinds de jaren zestig is zijn muziek niet van de Nederlandse radio weg te denken. Toch is zijn oeuvre beperkt in omvang. Los van compilaties met hitsuccessen en liveplaten, telt zijn albumdiscografie ‘slechts’ elf titels. Dat is weinig wanneer je in ogenschouw neemt dat The Beatles in zeven jaar tijd dertien albums opnamen en bij Bob Dylan de teller inmiddels de dertig gepasseerd is.

Haast heeft De Groot ook nooit gehad, er zitten gaten van soms tien jaar tussen het verschijnen van zijn platen. Dan had hij er even helemaal geen zin meer in, ging andere dingen doen, om vervolgens weer bezit van de ether te nemen alsof hij nooit was weggeweest. Op het moment van schrijven werkt de ‘bekendste en beste zanger/liedjesschrijver in de Nederlandse Taal’ (Oor’s Popencyclopedie) aan een nieuwe theatervoorstelling, Wilde Jaren. Ons gesprek vindt plaats in een etablissement in zijn vertrouwde Haarlem, met de stapel van elf cd’s voor ons nemen we zijn oeuvre door.

De jaren zestig


De naam die zo ongeveer als eerste valt, en gedurende de twee uur die de conversatie duurt, nog veel vaker uit de mond van Boudewijn de Groot komt, is die van zijn tekstdichter Lennaert Nijgh .Vanaf de eerste plaatopnamen uit 1964 tot aan de dood van Nijgh in november 2002 werkte het tweetal samen. De rolverdeling stond al snel vast. Lennaert schreef de teksten, Boudewijn de muziek. Wanneer ze niet samenwerkten dan was dat omdat Boudewijn dat zo wilde. ‘Ik heb lange periodes in mijn leven weinig met muziek te maken gehad of het idee gehad dat ik iets zonder hem moest proberen, dan bleef Lennaert gewoon liedjes schrijven, om op momenten dat ik hem weer nodig had gewoon weer teksten aan te leveren".

Ze kenden elkaar al sinds de lagere school en woonden bij elkaar in de straat in Heemstede, maar pas aan het eind van de middelbare school kwamen ze meer met elkaar in contact. Beiden meldden zich aan bij de Filmacademie in Amsterdam waar ze samen een filmpje maakten. De Groot: ‘Ik had er nog niet echt bij stilgestaan wat ik wilde en wist al helemaal niet dat ik zou gaan zingen. Lennaert had mij als zanger van twee liedjes nodig in een filmpje van hem. Ik dacht, kom die schrijf ik wel even. Ik vond ze ook best aardig, maar had niet het idee van wow, wat kan ik dat goed. Schrijven deed ik eigenlijk niet, hoewel ik als elke puber wel gedichten schreef.


Foto: Boudewijn de Groot in de jaren '60 - © boudewijndegroot.nl

Het filmpje was geen succes, maar bij een latere vertoning kreeg het duo een raadzaam advies van Ed Lautenslager, in die tijd (1964) actief als nieuwslezer. ‘Hij vond de muziek aardig maar stelde voor dat Lennaert de teksten zou gaan schrijven, en dat leek me prima.’ Lautenslager had connecties bij de platenmaatschappij Phonogram en in 1964 verscheen het eerste singletje, Strand. Deze en volgende singles deden commercieel niet veel, maar dankzij televisie-optredens maakte Boudewijn de Groot toch enigszins naam.

In 1966 verschijnt de debuut-lp Boudewijn de Groot met daarop behalve pennenvruchten van het duo De Groot/Nijgh een aantal Nederlandstalige bewerkingen van pophits uit die tijd van The Kinks, Donovan, Paul Simon en Bob Dylan. ‘Gewoon omdat The Sound Of Silence, The Times They Are A-changin en Well Respected Man toen favoriete liedjes van mij waren’, herinnert De Groot zich terwijl hij de hoes bekijkt. ‘Eigenlijk al meteen verrassend, want in die tijd, 1965, waren platenhoezen vooral mooie portretten van de artiest. De fotograaf vroeg namelijk aan mij, wat ze me sindsdien vaker zijn gaan vragen, of ik wat vrolijker kon kijken. Ik maakte een rare sprong, en nog een keer en toen klikte hij.

Een indicatie van de muziek die op de plaat stond, gaf de hoes niet. ‘Ik wist ook helemaal nog niet welke kant ik op wilde. Mijn wortels lagen eigenlijk in de jazz en bij de Franse chansons, maar ik kon maar drie akkoorden op de gitaar, bovendien was jazz toch vooral Engelstalig. Chansons gingen me al wat makkelijker af, maar de opkomst van folk was me welkom. ‘Ik was ook in mijn eentje en verlegen. Ik had ook geen behoefte om een band te vormen omdat ik mezelf niet goed genoeg vond. Achteraf onzin, want zo goed waren die andere beatbands ook niet. Maar goed, ik durfde niet met anderen en speelde geen elektrische gitaar dus beatmuziek was geen optie. Althans niet op het podium. In de studio kon ik me wel uitleven. Van mijn producer Tony Vos kreeg ik meteen al alle vrijheid.

Een Meisje Van Zestien; een cover van een liedje van Charles Aznavour wordt met grote band opgenomen en in 1965 een grote hit. De andere grote hit op Boudewijn De Groot is Welterusten Meneer De President, op een tekst van Lennaert Nijgh. Boudewijn over de samenwerking met zijn tekstschrijver: ‘Ik voelde me erg tot hem aangetrokken zonder dat ik wist waarom. We zijn nooit boezemvrienden geweest in die zin dat we ons hart voor elkaar uitstortten. Lennaert was toch al niet zo storterig en ook niet iemand om heel intensief over zielenroerselen te praten. Er was iets anders dat ons samenhield wat naar buiten kwam in de liedjes.Over de thema’s daarvan praatten we eigenlijk weinig. Hij kwam gewoon met teksten. Ik begreep altijd snel wat hij bedoelde want hoewel zijn ouders wat rijker waren kwamen we uit hetzelfde sociale milieu. Zijn anekdotes waren niet de mijne maar de couleur locale herkende ik direct. Wel herinner ik me dat ik op een gegeven moment tegen hem zei dat we iets met de Vietnam-oorlog moesten doen. Hij had daar niet veel mee, met demonstraties. Ik vond het allemaal erg amusant al bekeek ik het een beetje op afstand zoals Harry Mulisch in een sportauto achter provo-demonstraties aanreed. Lennaert was zeg maar meer de observator die precies zag hoe de verhoudingen lagen, ik was er wat meer bij betrokken, maar geen echte provo.



Toch zou het succes van Welterusten Meneer De President Boudewijn de Groot de naam van protestzanger geven. Op het podium kon hij zich ook nauwelijks anders presenteren maar de platen klonken vanaf het tweede album Voor De Overlevenden uit eind 1966 steeds breder georkestreerd en op den duur zelfs psychedelisch. Een contrast dat De Groot jarenlang voor problemen zou stellen. ‘In de studio kon ik alles, maar toen ik nummers als Verdronken Vlinder of Picknick live moest gaan zingen, stond ik letterlijk met lege handen. Het publiek zag dan een man met gitaar maar wilde Een Meisje Van Zestien horen in de bandversie zoals ze die kenden. Dat leidde al vroeg tot confrontaties met ontevreden publiek en boekers. The Beatles stopten met concerten geven, maar ik kon me dat niet permitteren. Ik had een gezin en moest voor inkomen zorgen. Toch stopte ik er eind 1968 mee.'

Zo ongelukkig als De Groot zich aanvankelijk op het podium voelde, zo vrolijk werd hij van het opnemen van zijn platen. De albums Voor De Overlevenden en Picknick (1968) verkochten ook goed en hadden in Testament, Het Land Van Maas En Waal, Picknick en Meester Prikkebeen een aantal grote hits.De productie was in handen van Tony Vos. ‘Hij was vooral logistiek belangrijk. Hij bemoeide zich niet met het repertoire of hoe ik het deed. Kwaliteit daar oordeelde hij niet over, en ook niet over de uitvoering. Hij ging ervan uit dat ik wist wat ik wilde en zorgde dat iedereen er was wanneer ik ze nodig had. Bert Paige zorgde er verder voor dat de arrangementen die ik hem had voorgefloten goed werden uitgewerkt. Ik kon namelijk geen noten schrijven, was vaak nog niet bekend met de precieze tekst, dus floot ik het voor aan Paige die me heel goed begreep.

Prettige samenwerking, en de platen klinken achteraf nog altijd fraai. ‘Maar ik had toch liever gehad dat de producer me meer zou sturen vooral waar het mijn manier van zingen betrof. Ik zing op mijn eerste platen veel te stijf en de uitspraak is vaak te bekakt. Ik had me de liedjes meer eigen moeten maken voor ik ze opnam. Alle liedjes op mijn eerste vijf platen zijn echter opgenomen voor ik ze live had gespeeld. Ik zong ze in de studio voor het eerst. Vandaar dat het nooit echt lekker klinkt. De kracht van de platen zijn de liedjes en mijn stem. Maar mijn zingen? Het is zuiver maar klinkt nergens echt lekker.

Ondanks De Groots kanttekeningen hadden zijn eerste drie platen van hem een nationale popster gemaakt met nummer 1 hits en gouden, zelfs platina, platen op zijn naam. Hij kreeg van Phonogram inmiddels alle vrijheid, en nam de gelegenheid te baat om er eens lustig op los te experimenteren, geheel in de geest van de late jaren zestig. De samenwerking met Lennaert Nijgh werd onderbroken voor het album Nacht En Ontij dat meer dan veertig jaar na het verschijnen nog altijd vervreemdend, experimenteel en psychedelisch klinkt. ‘Bij Phonogram was veel geld binnengekomen, dus die dachten dat ik wel wist wat ik deed. Tony Vos vond het ook allemaal prachtig en Bert Paige begreep precies wat ik wilde. We hebben er echt alles aan geluiden bij gesleept en waren niet gebonden aan tekst en liedjes. Dat gaf een heerlijk gevoel. Synthesizers waren er nog niet maar Tony kende wel iemand die heel goed thuis was in de vreemdste geluiden, Dick Raaijmakers.’ Met een oude vriend van de filmacademie, Lucien Duzee had De Groot een soort surrealistisch hoorspel in elkaar gezet Heksen-sabbath dat een complete plaatkant in beslag zou nemen. ‘Inspiratie van andere bands of platen was er eigenlijk niet. Ik kende niemand die zulke muziek maakte, het moest gewoon iets filmisch worden dat je bij voorkeur met koptelefoon moet beluisteren. Het einde van de Heksen-sabbath, wanneer het orkestspiraalvormig naar de hemel gaat, dat effect hoor je alleen met koptelefoon op. Toen de opnamen klaar waren hebben we in de studio het licht uit gedaan, kaarsjes aangestoken en zijn gaan luisteren. Wow, dacht ik.



Het publiek dacht er anders over. Nacht en Ontij verkocht slecht. ‘Ik had gehoopt dat het publiek met mijn trip mee zou gaan, maar dat was niet zo. Er viel weliswaar niks aan te begrijpen maar men wil dan toch weten waar het over gaat. Ze wilden eigenlijk gewoon liedjes. De recensies spraken over ‘pretentieus’ en ‘HBS-retoriek’. Inderdaad, denk ik nu, we hadden misschien een betere tekstschrijver moeten nemen maar de plaat heeft nog altijd een enorme sfeer en klinkt als iets dat hier door niemand gemaakt is. In de Verenigde Staten geven ze honderden dollars voor de originele elpee.’

De jaren zeventig

Weerzin tegen live optreden, een slecht verkopende plaat waar je niet eens live het land mee in zou kunnen en persoonlijke problemen: zo ging Boudewijn het laatste jaar van de sixties in. Het roer ging om, Boudewijn wilde in het Engels gaan zingen, en ging met een echte beatband op tournee door Nederland en België. ‘In theaters, wat toen nog nooit vertoond was. Beatmuziek werd daar nog compleet uit geweerd, maar ze dachten waarschijnlijk: het is Boudewijn de Groot, dus geen echte beatmuziek. Voor mij was het een openbaring. In bandbezetting bleek ineens mogelijk wat ik alleen met gitaar nooit kon. Dit is het, dacht ik, nu nog Engelse teksten.

Boudewijn verkaste met een stel vrienden en muzikanten naar Dwingeloo om aan nieuw repertoire te gaan werken. ‘Ik kreeg al snel het gevoel: dit wordt niks. Ik vind het lekker om in het Engels te zingen maar het blijft laat ik zeggen binnen. Het komt niet naar buiten zoals zou moeten. Toen ben ik maar weer naar Lennaert gegaan.’ Platzak keerde Boudewijn de Groot in 1970 terug uit Dwingeloo waar velen van zijn zak geleefd hadden. Hij moest op zoek naar werk en kon bij Phonogram nog wel een potje breken. ‘Ze waren blij dat ik van al die malle ideeën af was en zeiden dat ik kon gaan produceren.’ De Groot ging aan de slag en zocht zoetjes aan weer contact met zijn oude partner. Samen met Lennaert Nijgh ontfermde hij zich vervolgens onder meer over Rob de Nijs. ‘Die timmerde ernstig aan de weg dankzij televisie series als Oebele en Hamelen maar werd minder erkend als popzanger wat hij wel heel graag wilde. Ik kreeg dus het verzoek of ik met Lennaert wat liedjes voor Rob wilde schrijven.

Niet alleen De Nijs heeft vanaf 1973 voor het eerst in het decennium weer hits met De Groot/Nijgh composities als Zuster Ursula en Malle Babbe. De hernieuwde samenwerking resulteert in 1973 ook in het album Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser. Het is mede dankzij de hit Jimmy een reusachtige come-back. Vijf jaar was De Groot afwezig geweest uit de hitparade, en de teksten van Nijgh (Terug Van Weggeweest, Wat geweest Is Is Geweest) spreken boekdelen.

Hoe groot het succes van Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser ook mocht zijn, opnieuw koos Boudewijn niet voor de gemakkelijkste weg toen hij een opvolger wilde maken. De samenwerking met Lennaert Nijgh werd opnieuw onderbroken. De Groot was al weer een oude vriend van de filmacademie tegengekomen, René Daalder. ‘Die zei tegen mij dat het allemaal wel leuk was wat ik zong, maar dat het nooit over mij ging. Altijd teksten van een ander. Van Lennaert vooral, over vrienden van vroeger. Schrijf nu eens over hoe het is om zanger te zijn in Nederland en dan een bekende. Hoe is dat, hoe werkt dat? Dat moest het onderwerp worden van de nieuwe plaat die ik samen met hem geschreven heb.'



Waar Ik Woon En Wie Ik Ben (1975) flopte genadeloos. ‘Het is mijn meest persoonlijke en meest eerlijke plaat, maar de paradox is dat het ook één van mijn meest ontoegankelijke is. Hoe krijg je die twee in één bed? ‘De meeste mensen vinden het technisch heel slecht klinken. Dat is ook zo. Toen we het album in de VS wilden mixen schrok de technicus zich wezenloos. Een liedje, De Nederlandse Held heb ik daar in de studio gecomponeerd. Wat we hadden was volstrekt onbruikbaar. Toch ben ik er trots op. Ik heb er destijds enorm tegen aan gehikt, die liedjes over mezelf, maar het heeft een enorme sfeer. Er zit een Antonioni-achtige droogheid in, maar gaat wel ergens over. Ik sta hier echt in totaal kale naaktheid te zingen wie ik ben en waar ik woon, alleen in een vorm waar toch te moeilijk doorheen te luisteren bleek. Als we de plaat iets toegankelijker hadden geproduceerd, dan had ie meer effect gehad. De plaat verschilt echt van Fietser als dag en nacht, maar ik had toch van vooral recensenten verwacht dat ze meer hun best zouden doen te begrijpen waar het over gaat. Dat was echt een teleurstelling en ik moest alles even op een rijtje zetten.’

Vier jaar duurde het voordat De Groot een antwoord had op de vraag hoe hij een verantwoord compromis kon vinden tussen beide platen. Of hoe hij het toegankelijke van een plaat als Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser kon combineren met de persoonlijke zeggingskracht van Waar Ik Woon En Wie Ik Ben.

De jaren tachtig

Van Een Afstand verscheen in 1980. Boudewijn werkte in een aantal liedjes opnieuw samen met Lennaert, maar er zat meer afstand tussen de maatjes van weleer. ‘In zekere zin was ik een beetje bang dat hij weer teveel met wat René ‘vrienden-vanvroeger- teksten’ zou aankomen. Dat was niet zo. Liedjes als Vertrek en Zonder Jou gingen echt over zaken die dichtbij mij stonden. Het was natuurlijk ook voor Lennaert een wat rare situatie. Die dacht ook van wat wil Boudewijn nu eigenlijk van me. Ik maakte al lang niet meer exclusief gebruik van zijn diensten, had op Fietser al met Ruud Engelander samengewerkt, ging vervolgens met Daalder een compleet album maken. Dat had bij hem toch een soort onzekerheid doen ontstaan en dat besefte ik wel degelijk.

Op Van Een Afstand staan zowel bijdragen van Daalder en Engelander als van Nijgh, Boudewijn zelf neemt de rol van producer op zich. De plaat verkoopt naar behoren, vooral dankzij Een Tip Van De Sluier, de titelsong van een film van Frans Bromet, een oud-klasgenoot van De Groot. Inmiddels is de zanger al diverse malen naar de Verenigde Staten afgereisd, en vertrekt in 1980 opnieuw om in Hollywood een arrangeer-cursus te voltooien. In 1983 keert hij terug naar Nederland,probeert het met een Duitstalig album Bo, dat weinig succesvol is. Hij raakt financieel aan de grond, zijn relatie loopt op de klippen en ook in artistieke zin is hij de draad even kwijt. Hij besluit de ellende van zich af te schrijven
wat resulteert in het zeer somber getinte Maalstroom. Van de negen stukken is er slechts één van Lennaert. ‘Er was iets raars onstaan tussen ons. Ik voelde ik me steeds meer afhankelijk van hem. Hij schrijft de beste teksten, wist ik. Alleen: waar gaan ze over?’ Voor Maalstroom had ik een moeilijke periode achter de rug en wilde ik toch weer zoveel mogelijk zelf doen. Het is een sombere plaat geworden maar hij vertelt wel veel over mezelf. Net als Waar Ik Woon En Wie Ik Ben van vijf jaar eerder. Vreemd genoeg zijn dit de twee platen die het slechtst uit de verf gekomen zijn terwijl het ook juist die platen waren waarop ik alles zeer bewust zelf heb willen doen. ‘Dat geeft te denken’, zegt De Groot terwijl hij beider cd-doosjes door zijn handen laat gaan. Dat moet ik dus niet meer zo doen.’

Maalstroom flopt mede door het ontbreken van radiovriendelijke singles. ‘De plaat was zo somber, dat schrikte al op en dan ook nog het gebruik van synthesizers. Boudewijn de Groot en synthesizers, dat kon echt niet.’ En toen begon het grote dolen. ‘Ik wist het echt niet, er was weinig muziek die me inspireerde, had geen vaste woon- of verblijfplaats en wilde ermee ophouden. Ik ging ernstig op zoek naar een andere baan.’ Boudewijn de Groot werkte vervolgens als vertaler voor uitgeverij Luitingh. ‘Het was niet fantastisch maar zo kwam er wat inkomen,bovendien kon ik mijn eigen tijd indelen. Muziek was nu volledig op een zijspoor gekomen.’

De jaren negentig

Misschien was Boudewijn de Groot wel definitief voor de popmuziek verloren gegaan wanneer hij in 1991 niet benaderd werd door John van de Rest met de vraag of hij Tsjechov wilde spelen in de gelijknamige musical. ‘Hoe ze op mij kwamen weet ik niet; het was een sobere, eigenzinnige voorstelling geschreven door Robert Long en Dimitri Frenkel Frank. Het leek me wel wat, mocht het acteren niet lukken dan kon ik altijd terugvallen op zingen.’ Tsjechov met Boudewijn de Groot in de hoofdrol werd met meer dan 250 voorstellingen een groot succes. Maar het leverde de zanger nog meer op dan goede recensies en een enthousiast publiek. ‘Eigenlijk heb ik toen pas echt goed live leren zingen. Ik kon me volledig vrij bewegen omdat ik nu eens niet vast zat aan een gitaar. Ik zong ook niet over mezelf maar was Tsjechov, blijkbaar had ik dat nodig om een beetje buiten mezelf te treden. En dat is echt nodig om van de liedjes iets bijzonders te maken. Ineens vond ik zaken als fraseren belangrijk, en alles steeds net iets anders doen. Voordat ik die musical ging doen zong ik alles steeds precies hetzelfde, nu durfde ik meer. Het voelde echt als een soort bevrijding. Had nooit gedacht dat ik het zou kunnen. Van nature ben ik heel gezagsgetrouw en voorzichtig van aard. Mijn stem leent zich ook niet voor veel soorten muziek, zoals die van Raymond van het Groenewoud, maar binnen bepaalde marges kon ik wel degelijk variatie aanbrengen, al moet het niet te gek worden, mijn stem leent zich niet voor uitspattingen. Maar vanaf Tsjechov ben ik echt anders gaan zingen, had meer zelfvertrouwen en kreeg eindelijk echt plezier in het optreden.’

Het succes van de musical leidde tot voorzichtige aansporingen om weer met zijn liedjes het theater in te gaan. ‘De mensen kenden me immers nog, ze wisten weer wie Boudewijn de Groot was en daar moest ik iets mee doen. Een plaat maken bijvoorbeeld.’ Twaalf jaar liggen er tussen Maalstroom en Een Nieuwe Herfst. Het album klinkt direct vertrouwd, alsof Hoe Sterk Is De Eenzame Fietser een vervolg heeft gekregen. De liedjes komen voor het merendeel van Boudewijn en Lennaert en de sound van producer/arrangeur Jakob Klaasse benadert het vertrouwde geluid van Tony Vos en Bert Paige. De plaat wordt door pers en publiek warm onthaald en De Groot krijgt de behandeling van een verloren zoon. ‘Het voelde als een enorme bevrijding, echt een soort van thuiskomen. Ik zag ook ineens hoe alles in elkaar zat.’ Hij wijst op de stapel cd’s die zijn oeuvre vormen. ‘Een Nieuwe Herfst is in zekere zin een vervolg op Fietser, maar al die andere platen waren op de een of andere manier ook nodig geweest. De platen zijn ook iets voor elkaar gaan betekenen. Ik heb voor mezelf de vrijheid gecreëerd te experimenteren, maar ben uiteindelijk weer teruggekomen bij de spontaniteit die ik in het begin had. Bij het schrijven laat ik me nu gaan, maar tijdens het uitwerken vraag ik me steeds af: wat betekent het, wat wil ik ermee zeggen.

Het beroemdste liedje op Een Nieuwe Herfst is inmiddels één van de bekendste uit zijn oeuvre: Avond. ‘Het is eigenlijk bij toeval op de plaat terecht gekomen. Ik was inmiddels samen met mijn huidige vrouw Anja, en zij was de vrouw voor wie Lennaert het als De Avond had geschreven toen hij in de jaren zeventig met haar was. Het leek me leuk, een soort van driehoek en Lennaert vond het ook wel spannend. Bovendien had ik het idee dat de oorspronkelijke uitvoering van Rob de Nijs niet zo sterk gearrangeerd was. Ik ben zelf op m’n kamertje aan de slag gegaan en heb het resultaat aan Jakob Klaasse gegeven die het nieuwe arrangement maakte. Ik vond het resultaat wel leuk, maar mijn nummer 1 is het niet. Het lied is me vooral dierbaar omdat ik de tekst een beetje aangepast heb naar mijn relatie met Anja.

Een goed ontvangen plaat en een hernieuwde lust om het podium op te gaan, maken van Boudewijn de Groot in de tweede helft van de jaren negentig een graag geziene artiest op de Nederlandse podia en in de schouwburgen en theaters.

De nieuwe tijd

Voor Boudewijn staat het inmiddels ook wel vast dat hij weer exclusief met zijn oude maatje Lennaert wil gaan werken. ‘Maar ik zag hem steeds slechter worden, hij leek ook minder inspiratie te hebben en ik moest echt steeds harder aan hem trekken. Ik zou het uiteindelijk vooral moeten doen met oudere teksten van hem. Liedjes als Berlijn en Klok Onder Water daar was geen muziek bij en dat ging allemaal heel moeizaam. Op een gegeven moment kon hij fysiek en mentaal nauwelijks meer schrijven.

Een nieuwe plaat Het Eiland In De Verte zou in 2000 al uit moeten komen, maar het werd uiteindelijk 2004, meer dan een jaar nadat Lennaert was overleden. ‘Het ging moeizaam maar het is er toch van gekomen.’ Het moest uiteindelijk een soort overgangsplaat worden, want een Lennaert-plaat zou er nooit meer komen.

Wel staan er op de betrekkelijk snel verschenen opvolger Lage Landen (2007) nog een paar bewerkingen van nagelaten Nijgh-nummers. Maar de plaat wijkt stilistisch af van beide voorgangers doordat het een echte band-plaat is geworden, en geen orkest-plaat. Iets dat De Groot goed bevallen is, want volgend jaar wil hij een plaat maken met een band die misschien nog wel kleiner is. Maar eerst is er, ook met kleine band, de Wilde Jaren-tournee. ‘Die gaat deels over mijn beginjaren, maar ook over mijn rusteloosheid van vroeger. Nu is dat een beetje verdwenen, alles heeft zijn plek gevonden. Wild zal het ook niet worden. Nu uit de band springen zou geforceerd zijn.



We kijken nog even naar de stapel met elf Boudewijn de Groot cd’s. Is die representatief voor wie hij is? ‘Jawel, in ieder geval voor wie ik was. Maar ik hoop nog eens de plaat te maken die alles wat ik hierop geprobeerd heb, doet samenvallen. En ik zou langzaam toch wel af willen van het voortdurend zingen van bekende liedjes. Dat gevoel wordt steeds sterker.Ik wil echt wat afsluiten.