Elégie prénatale
Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Ik sta te dromen op de brug, ik zie de bomen in het water, ik zie de lucht en even later voel ik de blikken in mijn rug van alle mensen die daar staan en die mij streng vertoornd vragen: moest jij dat nou echt zo nodig wagen? Waarom deed je haar zoiets aan? Ik weet het, het is mijn schuld dat ik te vroeg met je moet trouwen, maar voor 't genoeglijk nestje bouwen had de natuur toch geen geduld. Het was zo'n zachte nacht in mei, maar ga dat maar eens expliceren aan al die dames en die heren die meer geluk hadden dan wij. Men zegt tot mij: je bent een vod, je bent de schand van de familie, van onze propere domicilie. Denk eens aan ons en ook aan God. En daarbij trekt men dan een smoel alsof ik knoflook heb gegeten. Van zo'n vent wil geen christen weten, die kwetst het eerbaarheidsgevoel. Des zondags luistert men naar het woord en psalmzingt luide altegader. Maar ik sta buiten als de dader van een negatieve moord. Vergeving en verdraagzaamheid, ja die zijn goed voor liberalen. Van die onchristelijke kwalen is mijn familie gans bevrijd. Een wijze oom is advocaat en regelt onze huwelijkszaken. Een hok met uitzicht op de daken want anders stonden we op straat. Mevrouw hiernaast, die alles ziet, zit achter het raam en wringt haar handen. Ze roept gekwetst: het is een schande, omdat jij moeder wordt, zij niet. Als ik jouw kind was, lieve schat, dan werd ik liever niet geboren, dan liet ik niets meer van me horen, dan bleef ik zitten waar ik zat. Want de familie, lieve meid, is met de toestand zo verlegen. We hebben de kliek nu eenmaal tegen, want zij trouwden wel op tijd. |