Woningnood
Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
De wijk wordt gesaneerd en de huizen moeten plat en de mensen staan te kijken en ze zeggen: zie je dat? In die oude afbraakwoning woont toch nog een heel gezin, stel je voor, zo'n vochtig huis, nou ja, wat zien ze daar nou in? Kijk, dat stel is amper twintig en die hebben al een kind, nou, die denken zeker dat ze kunnen leven van de wind. En dan knikken ze tevreden en dan gaan ze gauw naar huis, naar hun baan en naar hun auto en de televisie thuis. Het waren slechte huizen en ze woonden clandestien, ze hadden daar geen licht en ook geen water bovendien, maar ze waren daar gelukkig met vier muren en een dak, verder hadden ze aan luxe en aan dure meubels lak. Maar het huis moet afgebroken, want er komt een groot kantoor, het gezin staat nu op straat, maar ja, het geld gaat altijd voor. En dat kan je makkelijk zeggen in je eigen mooie huis, met je baan en met je auto, bij de televisie thuis. Ook al waren ze nu dakloos, één ding hadden ze geleerd: om gewoon te kunnen leven, moet je eerst geregistreerd. Eerst een huis en dan pas trouwen, dus dan moet je een paar jaar enkel vriendelijk en gelaten zitten kijken naar elkaar. Als je dan het wachten moe bent en er komt dan toch een kind, moet je zien dat je dan zelf maar iets om in te wonen vindt. Want de mensen roepen schande en ze blijven veilig thuis en bespreken de problemen op de televisiebuis. En 't gezin trekt dan weer verder naar een andere afbraakbuurt en ze worden na een tijdje dan ook daar weer uit gestuurd. En sta je met je meubels en je kind dan weer op straat, dan zal het niet veel helpen als je je beklagen gaat. Want als je dan die ambtenaren op de toestand wijst, dan zeggen ze: het spijt me, u staat achteraan de lijst. En dan denken ze tevreden aan hun eigen mooie huis, aan hun baan en aan hun auto, aan de televisie thuis. |