Door vpb, 2 november 2022
Boudewijn de Groot, zanger en tegelijk verteller.
Het veertiende album van Boudewijn de Groot (78) kwam tot stand in een periode waarin hij muzikaal vast zat, maar tekstueel overliep. Dat heeft onverwachte gevolgen. Hij zingt opvallend vaak over de actualiteit (het klimaat, toxische mannen) en dingen die hem nu bezighouden (de dood, het leven als reis), en bedenkt daar muziek bij die vaak naar vroeger ruikt. En omdat hij de helft van de songs zo goed als solo opnam thuis, komt hij heel direct over. ‘Lente’, ‘Wilde ganzen’ en ‘Vals licht’ baden in een nostalgisch gevoel: bloemen groeien niet op beton, schoonheid vergaat, het verlangen naar de moeder blijft. We zien poëtische beelden, horen weemoedige melodieën, en genieten van die verhalende toon die De Groot beter dan ooit beheerst, ook in ‘Als je stil bent’, een teruggevonden sonnet van Lennaert Nijgh. Tussen de ballads springt soms een uptempo countrysong los, en in ‘Sheherazade’ zorgt kleindochter Aysha (Meis) voor een moderne toets. Het is knap werk, en ontroerend ook wanneer de oude zanger in ‘Hoe meer ik dichterbij kom’, op muziek van de zieke George Kooymans, krachtig raakt aan wat hierna komt.