De drie Mandarijnen
Lenneart Nijgh / Boudewijn de Groot
Er kwamen eens drie mandarijnen in een theetuin over een brug. Ze waren gekleed in robijnen, met draken van goud op hun rug. En een drenkeling die in het water lag riep in zijn grote nood: o hoge heren, help, want ach, ik sterf, dit wordt mijn dood. De eerste hoge mandarijn, van edelstenen stijf, sprak: het is heel goed om droog te zijn, sta toe dat ik het blijf. De tweede hoge mandarijn, gekleed in zwaar brokaat, sprak: het is niet goed om nat te zijn, sta toe dat ik het laat. De derde hoge mandarijn, van purper was zijn boord, sprak: ja, uw sterven doet mij pijn, geef toe dat u mij stoort. En de drenkeling, hij vloekte luid, hij zag ze verder gaan. Drie gouden draken zagen hem uit de verte zwijgend aan. De dag daarna, het was guur en koud, kwam het drietal daar weer terug. Een waterlelie van puur goud dreef stil onder de brug. De eerste hoge mandarijn, toen hij de lelie zag, sprak: het is gezond om naakt te zijn op zo een warme dag. De tweede hoge mandarijn zag het gouden lelieblad en sprak: om het meest gezond te zijn is het beste wel een bad. De derde hoge mandarijn trok zijn mantel uit van zij en sprak: om heel precies te zijn, die lelie is voor mij. Er kwamen eens drie mandarijnen in een theetuin over een brug. En opnieuw is de zon gaan schijnen, maar geen mens zag hen ooit weer terug. |