De rover
Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot
Waarom dan keer op keer opnieuw met iets begonnen, want wat ik had gewonnen verloor ik telkens weer. Waarom zo vaak het vuur verliefd weer aangestoken, beloften weer gebroken, op jacht naar avontuur. Terwijl ik altijd wist: voor mij is er maar één, voor mij alleen maar één, er is maar één voor mij. Er is maar één en dat ben jij. Waarom ik voor een vrouw vaak niets en niemand spaarde, de hemel en de aarde desnoods bewegen wou. Het bleek niet meer te zijn dan storm in een glas water en nooit, weet ik nu later, verandert dat in wijn. Terwijl ik altijd wist... Van wie met draken vecht en luchtkastelen tovert, berooft en soms verovert, komt zelden iets terecht. Nu kom ik eindelijk thuis en met een mond vol tanden sta ik met lege handen in een leeg, verlaten huis. Terwijl ik altijd wist... En nu weet ik pas echt: nu is er nog maar één, niet meer dan één alleen, dan één alleen voor mij. Voorgoed alleen, voorgoed voorbij. |