Telkens weer
Ernst Jansz / Boudewijn de Groot
Nu lig je naast mij, je slaapt, ik hoor je ademhalen. En in het vroege morgenlicht zie ik voor het eerst je kamer. Je bent zo warm, je bent zo zacht, je arm ligt op mijn schouder. Je bent zo lief geweest vannacht. Ik heb van je gehouden. En ik wou dat ik je zeggen kon: ik blijf voor altijd bij je. Dat ik me van die dwaze drang naar vrijheid kon bevrijden. Maar het gaat niet. Ik weet dat ik nog jaren naar je kamer zal verlangen. En naar de platen die je draaide, tranen op je wangen. Zoals je naar mij luisterde, en fluisterde ik snap je. Zoals we samen lagen, samen lachten om een grapje. Oh ik wou dat ik nog een keer een zo'n nacht met je kon delen. Je armen om heen, je zachte handen die me strelen. Telkens weer denk ik aan je ogen bij het afscheid. Telkens weer wil ik bij je zijn. Telkens weer denk ik: ik ga weg en nu voor altijd. En ik weet: het doet je pijn. Je ligt naast me en je slaapt, ik hoor je ademhalen. En in het vroege morgenlicht zie ik weer je kamer. Je bent zo warm, je bent zo zacht, je arm ligt op mijn schouder. Je bent zo lief geweest vannacht. Ik heb van je gehouden. En ik wou dat ik nog een keer een zo'n nacht met je kon delen. Je armen om heen, je zachte handen die me strelen. |