Vlinder
J. v.d. Steen, B. de Groot soms als ik een vlinder zie denk ik: word jij nou nooit moe je fladdert maar van hot naar her tot vervelens toe kijk als ik een vlinder was dan bleef ik zitten waar ik zat lekker rustig in de zon zomaar wat wiegen op een blad af en toe wat knabbelen op een stukje groen even naar een zachte bloem en een lekker tukkie doen misschien ook nog wat schaduw tussen het hoge koele gras ja ik zou het wel weten als ik een vlinder was maar ik ben geen vlinder ik ben maar een mens en een vlinder worden blijft een onvervulde wens trouwens al zou ik een vlinder zijn dan blijft er een bezwaar want om op een bloem te zitten ben ik veel te zwaar alleen in mijn stoutste dromen kan ik een vlinder zijn lekker aan het fladderen in de warme zonneschijn van hot naar her naar alle bloemen toe ojee wat zeg ik nou, pardon ik zou alleen maar blijven zitten een beetje niks doen in de zon maar de vlinder zei: als ik niet fladderen kan is er voor mij niks aan ik zou me dood vervelen laat mij m’n gang maar gaan dus als je ergens in de zon een fladderende vlinder ziet dan weet je die heeft veel plezier die verveelt zich niet |