Het lied van de merel
J. v.d. Steen, B. de Groot, B.de Groot toen ik door het raam naar buiten keek zat er een merel op de schuur ‘t was midden in de zomer zo tegen het avonduur als de dag ten einde loopt zingen ze vaak het hoogste lied dat doen ze voor het slapen gaan want ‘s nachts hoor je ze dus niet ik dacht: zou het niet bijzonder zijn als ik mee kon doen met hem dan zingen we samen een vrolijk lied hij de eerste ik de tweede stem ik wachtte tot hij zingen zou maar er gebeurde niets hij keek me alleen maar zwijgend aan dus ik riep: hé zing nou iets en toen ik zelf een lied begon keek hij zwijgend om zich heen merels zingen, neem ik aan, het liefste helemaal alleen dus als je ze iets voor gaat doen dan zwijgen ze subiet of ze vliegen weg en zingen ergens anders hun eigen lied de merel zingt wanneer hij wil de merel zingt zijn eigen lied en zingt hij niet dan blijft het stil wie niet horen wil die luistert niet de merel heeft zijn eigen wil en kent geen wet van woord of maat zelfs de natuur laat hem vrij de merel is een zanger die zich niet dwingen laat toen we even later beneden aan tafel gingen hoorde ik de merel in de verte zijn eigen liedje zingen |