Ik ben een zoon
Boudewijn de Groot Ik ben een zoon van grauwe westerstranden Hoewel het zand waar ik ter wereld kwam rood was gekleurd Daarmee voel ik ook nog steeds die vage banden Ze vormen het begin van wat sinds die tijd is gebeurd Daar was mijn moeder in het kwetsbaarst van haar leven Daar kreeg ze mij temidden van het uitgeteerde vuil En terwijl de amper levenden nog dankbaar achterbleven Kieperde de jap haar dode lichaam in een kuil. Weten doe ik niets en weinig heb ik kunnen horen Voelen was het enige dat ik kon Ik heb er steeds voor moeten waken die vaagheid te verstoren Nooit zal ik teruggaan waar het eens begon Moet ik genieten van de zilverwitte stranden Als ik niet zien kan hoe ze weggereden werd Op een kar met levensresten, haar dode lege handen Waarmee ooit om vrede gebeden werd. Nu sta ik hier in lichte, warme steden Hier sta ik en zing het allerhoogste lied Gezond en wel genietend van de vrede Maar wie mij liefhad weet dit alles niet Moet ik gaan naar die zachte groene velden En zoeken naar dat ene witte kruis Alleen haar naam konden ze erop vermelden Die weet ik al - ik blijf maar thuis. Heemstede, 4 december 2008 voorgelezen tijdens de Indië-herdenking 2010 |