Naast jou
Lennaert Nijgh / Boudewijn de Groot Nee, ik heb nog niets begrepen van je woorden, ik heb mijn moed nog lang niet bij elkaar geraapt. Ik weet zeker nu dat ik jou huilen hoorde, je ligt naast me en je doet alsof je slaapt. En ik weet dat jij als ik je aan wil raken, kribbig afweert alsof ik een vreemde ben. Ik ben bang voor jouw gezicht als we ontwaken, ik ben bang dat ik je dan niet eens meer ken. En ik kan jouw lichaam in het donker naast me bijna zien, ik ken er ieder plekje van. Misschien zie ik je nooit meer en het verbaast me dat ik nu zo kalm en helder denken kan. Ik herken zelfs jouw manier van ademhalen in het donker van ons harde smalle bed. En ik voel de warmte van je lichaam stralen al heb je mij dan ook in de kou gezet. Ik weet nog goed de eerste nacht dat wij hier waren, het was winter en je had de trein gemist. In mijn bed lag jij wat voor je uit te staren omdat jij er nog niet al te veel van wist. En ik wilde wel heel graag ervaren lijken maar ik wist er ook niet veel meer van dan jij. 's Morgens durfden wij elkaar niet aan te kijken, ik had er spijt van en was toch wel heel erg blij. Het is weer ochtend en de zon is al gaan schijnen, door mijn wimpers zie ik je in de kamer staan in het zachte licht dat valt door de gordijnen. En je schaamt je nu voor mij, je kleedt je aan. Ik hoop dat ik nooit zo'n nacht meer zal beleven en het geeft niet of ik mijn gevoel verdruk, maar je hebt me bij het afscheid iets gegeven, de herinnering aan liefde en geluk. En ik spring uit bed, ik gooi de ramen open, mensen zwermen op het plein, de lucht is blauw. Ik wil zonder doel en zonder wegen lopen en gelukkig zijn, al is het niet met jou. Ik wil naar zee toe om te rijden op de golven, ik wil vliegen als een vogel in de lucht, in de wolken zijn of onder schuim bedolven. Het is voorbij en ik ben vrij en met een zucht, met een lach en met een traan ben ik door straten van de stad waar het nu lente is, gegaan. En ik heb de winter achter me gelaten, onze liefde kan niet langer meer bestaan. Maar al ga ik hier vandaan, toch blijf ik zingen, ik heb altijd nog een lied en mijn gitaar. Ik blijf dromen van precies dezelfde dingen, ik zal je weer zien en we blijven bij elkaar. |