De treinreis
Freek de Jonge / Boudewijn de Groot het fluitje klinkt mijn trein zet zich in beweging als een vreemd figuur het perron komt opgerend ik maak een hulpeloos gebaar ik kan niet helpen hij kijkt me aan met een blik of hij mij kent hij weet nog net in de laatste wagon te springen ik pijnig mijn hersens: wie kan dat nou toch zijn opeens komt alles wat in me beweegt tot stilstand mijn god ik schrik me dood: 't is Magere Hein ik wil de trein uit maar we stuiven door de weiden ik zal moeten springen maar ik wil nog niet dood maar hij komt me halen dat weet ik vrijwel zeker mijn ogen lezen: hier trekken in geval van nood ik voel Magere Hein door het gangpad naderen hij verkneukelt zich al op zijn voorbedachte vangst dan komt de trein krijsend op de rails tot stilstand ik krijg een schok: de naam van het station luidt Angst niet in staat tot denken besluit ik af te wachten tot de stationschef de trein het sein van vertrekken geeft ik voel er niks voor om in Angst verder te leven te meer daar de klok op het perron geen wijzers heeft ik heb heel mijn leven gekankerd op het leven zonder de zin te weten voelde mij tot niets verplicht maar nu in de duisternis denk ik daar anders over de trein rijdt door een tunnel wordt het ooit weer licht dan hoor ik in de verte iemand om mijn kaartje vragen ik schrik wakker het is de conducteur van deze trein ik lees de naam die op zijn uniform gespeld zit zijn achternaam luidt Mager en zijn voornaam Hein hij tikt aan zijn pet en laat mij in verwarring achter ik kijk naar buiten: veel gras met hier en daar een koe ik ben vergeten een belangrijke vraag te stellen: conducteur waar gaat deze trein eigenlijk naar toe? |