Heksensabbath deel 1


Lucien Duzee / Boudewijn de Groot

Mos en morgendauw lichten op in de eerste roze zonnestralen. Bloemen openen de kelken, vaag, en versluierd in nevel.
De heksen zijn verdwenen, en zo ook de kollen en kobolten, de gedrochten.
Weggevlogen op de eerste stralen van de nieuwe dag.

Was het een droom?

De nachtvlinder roept in hoge klaagzang de prooien bijeen uit het bos, een warm bos waar het donker begint te worden.
Bladeren trekken de sporen van de nachtvlinder, die zich zingend een weg baant langs geschorste stammen,
langs de bemoste grond in de stille schaduwen van een warm bos waar het nacht is.

Terwijl de honden slaperig wachten en waken tot het weer dag wordt,
leest Kardansus de Kobolt werken van oude alchemisten in lichte ijdel en vage spreuken.
In uitheemse taal van verzonken landen spreken zij zich uit tot het mystieke volk dat ver achter melkwegen en zonnestelsels,
van diep onder de aarde, uit spelonken en holle grotten, uit gebouwen die angstvallig gemeden worden door mannen en
vrouwen van debiele dorpen in het achterland, het volkje dat overal vandaan in drommen aan komt zetten.

Ze komen de heuvel op, vallen neer als kometen, gezeten op de rug van de raaf: heksen en kollen, kobolten, poliepen,
in aanbidding voor het middernacht. Ze bezetten de heuvel in vervoering in het zwart van de nieuwe maan.

Het geluid van hun komst doet stilte ontstaan, stilte de verschrikking gelijk.






Album 1968 : Nacht en ontij